Onverminderd het bepaalde in artikel 14 , leden 4 en 5 , van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 , kan elke Lid-Staat voor de op zijn grondgebied ingeschreven voertuigen bepalen dat gedurende de periode , voorafgaande aan de verplichte invoering van het controleapparaat , bedoeld in artikel 4 , een controleapparaat dat overeenkomt met het model waarvoor hij een nationale goedkeuring heeft afgegeven , moet worden geïnstalleerd en gebruikt .
SANS PREJUDICE DES DISPOSITIONS DE L'ARTICLE 14 PARAGRAPHES 4 ET 5 DU REGLEMENT ( CEE ) N 543/69 , CHAQUE ETAT MEMBRE PEUT , POUR LES VEHICULES IMMATRICULES SUR SON TERRITOIRE , IMPOSER PENDANT LA PERIODE PRECEDANT L'INTRODUCTION OBLIGATOIRE DE L'APPAREIL DE CONTROLE VISE A L'ARTICLE 4 , L'INSTALLATION ET L'UTILISATION D'UN APPAREIL DE CONTROLE CONFORME A UN MODELE AUQUEL IL A ATTRIBUE UNE HOMOLOGATION DE PORTEE NATIONALE .