Nu de beklaagde in de zaak voor de verwijzende rechter inmiddels voor andere feiten is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met uitstel voor dertig maanden, stelt de verwijzende rechter vast dat de beklaagde niet meer in aanmerking komt voor een nieuw uitstel, doordat de rechter zich bij een letterlijke lezing van artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 29 juni 1964 moet plaatsen op het tijdstip van zijn beoordeling en niet op het tijdstip van de feiten om te oordelen over het verlenen van uitstel.
Dès lors que le prévenu dans l'affaire devant le juge a quo a entre-temps été condamné pour d'autres faits à une peine d'emprisonnement de quatre ans avec sursis de trente mois, le juge a quo constate que le prévenu n'entre plus en ligne de compte pour un nouveau sursis puisque, selon une lecture littérale de l'article 8, § 1, alinéa 1, de la loi du 29 juin 1964, le juge doit se placer au moment de son appréciation et non au moment des faits pour décider de l'octroi du sursis.