c)de exploitant toont ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat indien een dergelijke fall-backmonitoringmethode wordt toegepast, de drempelwaarden voor de totale onzekerheid met betrekking tot de jaarlijkse broeikasgasemissies van de installatie als geheel niet meer bedragen dan 7,5 % voor installaties van categorie A, 5,0 % voor installaties van categorie B en 2,5 % voor installaties van categorie C.
c)l’exploitant prouve de manière concluante à l’autorité compétente qu’en appliquant cette méthode alternative de surveillance, les seuils d’incertitude globale associés au niveau annuel des émissions de gaz à effet de serre de l’ensemble de l’installation ne dépassent pas 7,5 % dans le cas des installations de catégorie A, 5,0 % dans le cas des installations de catégorie B et 2,5 % dans le cas des installations de catégorie C.