Uit het in B.3.1 omschreven verschil in behandeling vloeit te dezen voort dat de erkende vluchtelingen, in tegenstelling tot de erkende staatlozen, dankzij de verblijfsvergunning die hun erkenning als vluchteling met zich meebrengt, het recht op maatschappelijke integratie kunnen genieten dat is toegekend bij de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en dat het voorwerp uitmaakt van het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil.
En l'espèce, il résulte de la différence de traitement décrite en B.3.1 que les réfugiés reconnus, contrairement aux apatrides reconnus, peuvent, grâce au titre de séjour qu'emporte leur reconnaissance en tant que réfugiés, bénéficier du droit à l'intégration sociale qui est octroyé par la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale et qui fait l'objet du litige dont est saisi le juge a quo.