Ervan uitgaan, zoals de Ministerraad voorstelt, dat de twee in de prejudiciële vragen beoogde categorieën van personen van nature onvold
oende vergelijkbaar zouden zijn om de reden dat de wetgever voor een van hen de verplichtingen heeft willen in acht nemen die voortvloeiden uit de inwerkingtreding van de Richtlijn 2004/38/EG, zou de toetsing inzake gelijkheid en niet-discriminatie, die zelfs
in dat geval in de interne rechtsorde is voorgeschreven door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met
...[+++] artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zinledig maken.
Considérer, comme le propose le Conseil des ministres, que les deux catégories de personnes visées par les questions préjudicielles seraient, par nature, insuffisamment comparables au motif que le législateur a entendu, pour l'une d'entre elles, respecter les obligations qui découlaient de l'entrée en vigueur de la Directive 2004/38/CEE, viderait de sa substance le contrôle d'égalité et de non-discrimination prescrit dans l'ordre juridique interne, même dans ce cas, par les articles 10 et 11 de la Constitution, lus, le cas échéant, en combinaison avec l'article 14 de la Convention européenne des droits de l'homme.