Indien een vereniging werkzaam op het gebied van de folklore in haar jaarlijks activiteitsverslag geen folkloristische uitvoering of niet het aantal folkloristische uitvoeringen vermeld in artikel 3, 5°, kan bewijzen, dan kan ze bovendien in het overeenkomstige activiteitsjaar geen aanspraak maken op de jaarlijkse werkingstoelage.
Si, dans son rapport annuel d'activités, une société active en matière de folklore ne justifie d'aucune représentation ou ne justifie pas le nombre requis de représentations mentionné à l'article 3, 5°, elle ne peut de plus faire valoir aucun droit à la subvention annuelle de fonctionnement dans le rapport d'activités correspondant.