2. « Schendt artikel 318, § 1, van het Burgerlijk Wetboek artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het een aan het bezit van staat te wijten absolute grond van niet-ontvankelijkheid invoert voor de vordering tot betwisting van het vaderschap die is ingesteld door het ruim meerderjarige kin
d dat verschillende jaren na de ontdekking van het feit dat de echtgenoot van zijn moeder niet zijn vader is, in rechte treedt, ontdekking die heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006 die bij de wet van 27 december 2006 houd
...[+++]ende diverse bepalingen (I) is gewijzigd ?
2. « En ce qu'il instaure une fin absolue de non-recevoir due à la possession d'état à l'action en contestation de paternité introduite par l'enfant largement majeur qui agit en justice plusieurs années après la découverte du fait que le mari de sa mère n'est pas son père, découverte ayant eu lieu avant l'entrée en vigueur de la loi du 1 juillet 2006 modifiée par la loi du 27 décembre 2006 portant dispositions diverses [lire : portant des dispositions diverses (I)], l'article 318, § 1 , du Code civil viole-t-il l'article 22 de la Constitution, lu ou non en combinaison avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme ?