Art. 52. § 1. Indien er vermoedens zijn dat de jongere substanties of voorwerpen in zijn bezit heeft die hij niet mag hebben omdat ze niet op de lijst voorkomen van de toegelaten voorwerpen, lijst die opgenomen wordt in het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, kan de directeur of de persoon die het directieambt uitoefent een fouillering van de kleding of de persoonlijke zaken laten gebeuren door daartoe gemandateerde personeelsleden.
Art. 52. § 1 . Si des indices laissent supposer que le jeune détient des substances ou objets qu'il n'a pas le droit d'avoir en sa possession parce qu'ils ne figurent pas dans la liste des objets autorisés reprise dans le règlement des I. P.P.J., le directeur ou la personne qui exerce la fonction de direction peut ordonner une fouille des vêtements ou des effets personnels par des membres du personnel mandatés par lui à cet effet.