Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State trouwens heeft doen opmerken in het advies dat zij heeft gegeven over de in het geding zijnde bepaling (13), stelt het Arbitragehof dat « het absolute bedrag van de belastbare winst in de loop van een welbepaald boekjaar niet pertinent [is] om na te gaan of het gaat om een vennootschap met de kenmerken van een KMO, omdat er belangrijke vennootschappen zijn die in de loop van een welbepaald boekjaar een belastbare winst verwezenlijken die niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat is vastgelegd bij artikel 215 (tweede lid) van het WIB 1992.
Comme l'avait d'ailleurs fait observer la section de législation du Conseil d'État dans l'avis (13) qu'elle a rendu au sujet de la disposition en cause, la Cour d'arbitrage considère que le montant absolu du bénéfice imposable au cours d'un exercice social déterminé n'est pas pertinent pour apprécier s'il s'agit d'une société ayant le caractère de PME, puisqu'il y a d'importantes sociétés auxquelles il arrive de réaliser au cours d'un exercice déterminé, un bénéfice imposable ne dépassant pas le seuil fixé par l'article 215, alinéa 2 du CIR 1992.