De drie betrokken lidstaten meenden dat door de concentratie een machtspositie kon ontstaan of worden versterkt omdat een structurele band werd gecreëerd tussen de twee belangrijkste Europese aanbieders van uraniumverrijkingsdiensten en, aangezien de geografische markten werden geacht ten minste de EER te omvatten, de handel tussen lidstaten zou worden beïnvloed.
Les trois États membres concernés étaient d’avis que la concentration menaçait de créer ou de renforcer une position dominante en créant un lien structurel entre les deux principaux fournisseurs européens de services d’enrichissement de l’uranium et que, comme les marchés géographiques étaient considérés comme étant au moins à l’échelle de l’EEE, l’opération entraînerait des effets sur les échanges entre États membres.