Volgens de rechtsleer moeten het recht om de bijeenroeping van de algemene vergadering te bekomen door de bestuurders wanneer een vijfde van de leden zulks verlangt (artikel 5 van de wet van 27 juni 1921 waarbij de rechtspersoonlijkheid aan de verenigingen zonder winstgevend doel wordt verleend), en het recht om een voorstel te doen inschrijven op de dagorde wanneer een twintigste van de leden van de laatste jaarlijkse lijst zulks aanvraagt (artikel 6, eerste lid, van dezelfde wet) worden beschouwd als « minima-rechten » voor de leden.
Le droit pour un cinquième des associés d'obtenir la convocation par les administrateurs de l'assemblée générale (article 5 de la loi du 27 juin 1921 accordant la personnalité civile aux associations sans but lucratif) et le droit pour un nombre de membres égal à un vingtième de la dernière liste annuelle d'obtenir l'inscription à l'ordre du jour d'une proposition (article 6, alinéa 1er, de la même loi) sont considérés par la doctrine comme des « droits minimaux » des membres.