De heer Laaouej vindt dat men, wanneer een hiërarchische overste zich vragen stelt bij de achterstand die één van zijn magistraten heeft opgebouwd, kan spreken van een vorm van nalatigheid.
M. Laaouej est d'avis que lorsque le supérieur hiérarchique s'interroge sur le retard accumulé par un de ses magistrats, cela vise une situation de négligence.