7. heeft er begrip voor dat de ontoereikendhe
id van personele en materiële middelen de Gemeenschap in
sommige gevallen verplicht tot het delegeren van bevoegdheden aan de nationale overheden, doch meent dat geen genoegen mag worden genomen met deze situatie, noch dat deze tot in het oneindige voort mag duren en dat de Commissie moet worden toegerust met de nodige
middelen om de uit haar bevoegdheden voortvloeiende taken te vervullen en dat de Commissie zich ook in deze overgangsperiode op geen enkele wijze mag onttrekken aan de uitoef
...[+++]ening van haar bevoegdheden van toezicht en controle op de aan de diensten van de lidstaten gedelegeerde werkzaamheden;
7. sait que les carences en matière de ressources humaines et matérielles entraînent, dans de nombreux cas, la délégation de compétences de la Communauté aux administrations des États membres dans certains cas, mais affirme que cette situation ne peut ni être tolérée ni se prolonger indéfiniment, que la Commission doit être dotée des ressources qui lui sont nécessaires pour assumer les fonctions découlant de ses compétences, et que, même dans cette phrase transitoire, rien ne la dispense d'exercer son pouvoir de supervision et de contrôle des actions déléguées aux autorités des États membres,