Artikel 31, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, zoals het van toepassing was tijdens het aanslagjaar 1984, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in de interpretatie dat een renteloze en in de toekomst opeisbare schuldvordering die haar oorsprong vindt in een voorheen uitgeoefende beroepswerkzaamheid, meer bepaald ten gevolge van de verkoop van een handelszaak, moet worden belast ten belope van de behaalde of vastgestelde meerwaarde zonder aftrek van een disconto.
L'article 31, 1°, du Code des impôts sur les revenus 1964, tel qu'il était applicable à l'exercice d'imposition 1984, ne viole pas les articles 10 et 11 de la Constitution, dans l'interprétation selon laquelle une créance non productive d'intérêts et exigible dans le futur, qui trouve son origine dans une activité professionnelle exercée antérieurement et plus précisément dans la vente d'un fonds de commerce, doit être taxée à concurrence de la plus-value obtenue ou constatée, sans déduction d'un escompte.