Vertaling van "men subsidie vraagt " (Nederlands → Frans) :

c) analyse en bepaling van de karakteristieken van het aanbod waarvoor men subsidie vraagt in vergelijking met andere aanbiedingen met vaststelling of niet van een risico op concurrentieverstoring;
c) analyse et détermination des caractéristiques de l'offre pour laquelle un subside est demandé par rapport aux autres offres avec établissement ou non d'un risque de distorsion de concurrence;

a) studie van het aanbod waarvoor men subsidie vraagt;
a) examen de l'offre pour laquelle un subside est demandé;

Men vraagt een evaluatie te maken van de projecten van de OCMW's, die in 2010 en 2011 4 200 000 euro subsidie kregen.
Il demande l'évaluation des projets des différents CPAS subventionnés en 2010 et 2011 à concurrence de 4 200 000 euros.

14. wijst erop dat de EU werkzaam is in verschillende programma's of sectoren waaruit individuele begunstigden financiering kunnen ontvangen; erkent dat het daarom leerzaam kan zijn om in alle sectoren na te gaan welke bedragen aan een individuele begunstigde zijn verstrekt; vraagt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is een algemene zoekmachine op te zetten waarmee men over het hele bereik van de activiteiten die de EU onderneemt op het gebied van contracten, toelagen, subsidies, onderzoeksprogramma's, landbouw- of structuurfondsen, gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd beheer, enz., de gegevens van individuele begunstigden kan opvragen;
14. fait observer que les différents bénéficiaires peuvent obtenir des ressources de l'Union au titre de plusieurs programmes ou secteurs d'activités de l'Union; reconnaît qu'il peut par conséquent s'avérer intéressant d'être en mesure de déterminer tous les montants versés à un bénéficiaire donné dans tous les secteurs; demande à la Commission d'examiner la possibilité de créer un moteur de recherche capable de retrouver les données relatives aux différents bénéficiaires dans tout l'éventail des activités de l'Union – marchés, subventions, programmes de recherche, fonds agricoles ou structurels, gestion centralisée/décentralisée etc.;

De verwijzende rechter vraagt of voormelde bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 19 ervan en met de artikelen 9 en 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, schenden « doordat ze a priori de erkenning en elke vorm van subsidiëring onthouden aan een privaatrechtelijk archief- en documentatiecentrum in de Vlaamse Gemeenschap waarvan de activiteit niet gericht is op het patrimonium van één van de in artikel 3 van dat decreet limitatief genoemde ideologisch-filosofische stromingen, met name gericht is op het patrimonium van de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing, minstens in de mate dat artikel 5 van dat decreet de erkenning van meer dan één archief- en documentatiecentrum per in artikel 3 genoemde ideologisch-filosofische stroming uitsluit en de decreetgever er daarbij van uitgegaan is dat de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing die in artikel 181, § 2, van de gecoördineerde Grondwet erkend is voldoende aan bod komt via de in artikel 3 van het decreet van 27 juni 1985 genoemde stromingen en de in artikel 7 van hetzelfde decreet met name vermelde archief- en documentatiecentra ».
Le juge a quo demande si les dispositions précitées violent les articles 10 et 11 de la Constitution, lus isolément ou en combinaison avec son article 19 et avec les articles 9 et 10 de la Convention européenne des droits de l'homme « en ce qu'elles privent a priori de l'agrément et de toute forme de subventionnement un centre d'archives et de documentation de droit privé en Communauté flamande dont l'activité n'est pas axée sur le patrimoine d'une des tendances idéologiques et philosophiques énumérées limitativement à l'article 3 de ce décret, mais sur le patrimoine de la conception philosophique laïque (non confessionnelle), à tout le moins en tant que l'article 5 de ce décret exclut l'agrément de plus d'un centre d'archives et de documentation par tendance idéologique et philosophique citée à l'article 3 et que le législateur décrétal est ainsi parti du principe que la conception philosophique laïque (non confessionnelle) qui est reconnue à l'article 181, § 2, de la Constitution coordonnée est suffisamment prise en compte via les tendances citées à l'article 3 du décret du 27 juin 1985 et les centres d'archives et de documentation nommément cités à l'article 7 du même décret ».