De verzoekende partijen voeren voorts aan dat artikel 40ter van de wet van 15 december 1980 een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat inzake de vereiste bestaansmiddelen de minderjarige kinderen van een Belg minder gunstig zouden worden behandeld dan de kinderen van een onderdaan van een derde Staat, zoals bedoeld in artikel 10, § 2, derde lid, van de voormelde wet, en doordat de gezinsleden van een Belg minder gunstig zouden worden behandeld dan de gezinsleden van een erkende vluchteling, zoals bedoeld in artikel 10, § 2, vijfde lid, van diezelfde wet.
Les parties requérantes font valoir en outre que l'article 40ter de la loi du 15 décembre 1980 emporterait la violation des articles 10 et 11 de la Constitution, en ce que les enfants mineurs d'un Belge seraient traités moins favorablement, sur le plan des moyens de subsistance requis, que les enfants d'un ressortissant d'un Etat tiers, comme visés par l'article 10, § 2, alinéa 3, de la loi précitée, et en ce que les membres de la famille d'un Belge seraient traités moins favorablement que les membres de la famille d'une personne reconnue réfugiée, visée à l'article 10, § 2, alinéa 5, de la même loi.