Meer in het bijz
onder wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in z
overre zij voor de magistraten en hun mededaders en medeplichtigen niet zouden voorzien in een tussenkomst van een onderzoeksgerecht, noch tijdens het te hunnen aanzien gevoerde strafrechtelijk onderzoek, om toezicht te houden op de regelmatigheid van de rechtspleging en om als beroepsinstantie uitspraak te doen
over beslissingen van de als onderzoeksrechter aangewezen magistraat, noch bij het afsluiten van het gerechtel
...[+++]ijk onderzoek, om de rechtspleging te regelen, terwijl de gewone en bijzondere wet van 25 juni 1998 voor de ministers en hun mededaders en medeplichtigen wel zouden voorzien in een dergelijke tussenkomst van een onderzoeksgerecht.Plus spécifiquement, la Cour est interrogée au sujet de la compatibilité des di
spositions en cause avec les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'elles ne prévoiraient pas, pour les magistrats et leurs coauteurs et complices, l'intervention d'une juridiction d'instruction ni au cours de l'instruction pénale menée à leur égard, afin de contrôler la régularité de la procédure et afin de statuer, en tant qu'instance de recours, sur les décisions du magistrat désigné en tant que juge d'instruction, ni au terme de l'instruction, afin de régler la procédure, alors que les lois ordinaire et spéciale du 25 juin 1998 prévoiraient quan
t à elles, ...[+++] pour les ministres et leurs coauteurs et complices, une telle intervention d'une juridiction d'instruction.