Wat betreft de door de Ministerraad uiteengezette argumentering in verband met de artikelen 259bis-2 en 259bis-3 van het Gerechtelijk Wetboek, betwisten de verzoekers dat de Grondwetgever zich expliciet zou hebben uitgesproken over de gelijkstelling van het begrip « rechter » met dat van « beroepsmagistraat » en dat hij de plaatsvervangende rechters zou hebben willen weren van elke vorm van deelname, rechtstreeks of onrechtstreeks, aan de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie.
En ce qui concerne l'argumentation développée par le Conseil des ministres au sujet des articles 259bis-2 et 259bis-3, du Code judiciaire, les requérants contestent que le Constituant se soit prononcé expressément sur l'assimilation de la notion de « juge » avec celle de « magistrat de carrière » et qu'il ait entendu écarter les juges suppléants de toute forme de participation, directe ou indirecte, à la composition du Conseil supérieur.