De wetgever vermocht te oordele
n dat het, teneinde bepaalde ernstige vormen van criminaliteit te bestrijden, noodzakelijk was om de aanwendin
g van de bijzondere opsporingsmethoden en andere methoden die in mindere mate een inbreuk maken op de grondrechten toe te staan vanaf het stadium van het opsporingsonderzoek, dat is gedefinieerd in de wet van 12 maart 1998 als zijnde
het opsporen van de misdrijven, hun daders en de bewijzen er
...[+++]van, met het oog op uitoefening van de strafvordering (artikel 28bis, § 1, van het Wetboek van Strafvordering).
Le législateur a pu estimer qu'il était nécessaire, en vue de lutter contre certaines formes graves de criminalité, de permettre la mise en oeuvre des méthodes particulières de recherche et des autres méthodes les moins attentatoires aux droits fondamentaux dès le stade de l'information, qui a été définie par la loi du 12 mars 1998 comme étant la recherche des infractions, de leurs auteurs et des preuves, en vue de l'exercice de l'action publique (article 28bis, § 1, du C. I. Cr.).