4.3. Voorts is er geen rechtsgrond voor het onweerlegbaar vermoeden van instemming met de conclusie van het verslag van de auditeur, waarin de ontworpen paragraaf 4, tweede lid, eveneens voorziet wanneer een partij nalaat haar laatste memorie in te dienen.
4.3. Par ailleurs, la présomption irréfragable d'acquiescement à la conclusion du rapport de l'auditeur, également prévue par le paragraphe 4, alinéa 2, en projet, lorsqu'une partie s'abstient de déposer son dernier mémoire, est dépourvue de fondement légal.