Elke provinciale instelling voor morele dienstverlening van de Centrale Vrijzinnige Raad moet immers « het beheer van de materiële en financiële belangen » op zich nemen, niet alleen van de erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschap, maar ook van de centra voor morele dienstverlening die door de Koning zijn erkend, zonder dat rekening wordt gehouden met een criterium van voorafgaande verdeling tussen de provincies, en waarvan het aantal en de omvang derhalve sterk kunnen variëren van de ene provincie tot de andere.
En effet, chaque établissement provincial d'assistance morale du Conseil central laïque doit prendre en charge « la gestion des intérêts matériels et financiers » non seulement de la communauté philosophique non confessionnelle reconnue, mais aussi des services d'assistance morale reconnus par le Roi, sans qu'il soit tenu compte d'un critère de répartition préalable entre provinces, et dont le nombre et l'importance peuvent dès lors varier considérablement d'une province à l'autre.