Door te bepalen dat een kind het vermoeden van vaderschap dat is vastgesteld ten aanzien van de echtgenoot van zijn moeder niet meer kan betwisten na de leeftijd van tweeëntwintig jaar of na het jaar te rekenen vanaf de ontdekking van het feit dat diegene die de echtgenoot van zijn moeder was, niet zijn vader is, terwijl dat vermoeden met geen enkele biologische, noch socio-affectieve realiteit overeenstemt, wordt evenwel op discriminerende wijze afbreuk gedaan aan het recht op de eerbiediging van het privéleven van dat kind.
Toutefois, en prévoyant qu'un enfant ne peut plus contester la présomption de paternité établie à l'égard du mari de sa mère au-delà de l'âge de vingt-deux ans ou de l'année à dater de la découverte du fait que celui qui était le mari de sa mère n'est pas son père, alors que cette présomption ne correspond à aucune réalité ni biologique, ni socio-affective, il est porté atteinte de manière discriminatoire au droit au respect de la vie privée de cet enfant.