De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 409 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een niet redelijk te verantwoorden verschil zou
invoeren tussen de schuldenaar van een (inkomsten)belastingschuld, enerzijds, en de schuldenaar van een andere schuld, anderzijds, omdat de eerstgenoemde, in tegenstelling tot de laatstgenoemde, in geval van bewarend beslag, het zek
ere, vaststaande en opeisbare karakter van de schuld niet aan een
...[+++]daadwerkelijk jurisdictioneel toezicht zou kunnen onderwerpen.
Le juge a quo interroge la Cour sur la compatibilité de l'article 409 du Code des impôts sur les revenus 1992 avec les articles 10 et 11 de la Constitution, en tant qu'il instaurerait une différence ne pouvant être raisonnablement justifiée entre le débiteur d'une dette d'impôt (sur les revenus), d'une part, et le débiteur d'une autre dette, d'autre part, parce qu'en cas de saisie conservatoire, le premier, contrairement au second, ne pourrait soumettre à un contrôle juridictionnel effectif le caractère certain, liquide et exigible de la créance.