De verzoekende partijen in de zaak nr. 6497 leiden een vierde middel af uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen me
t artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 22 van de Grondwet, door de artikelen 148, 153 en 163 van de wet van 5
februari 2016, die nieuwe bepalingen invoegen in de wet van 17 mei 2006 « betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer
...[+++] toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ».
Les parties requérantes dans l'affaire n° 6497 prennent un quatrième moyen de la violation des articles 10 et 11 de la Constitution, lus isolément ou en combinaison avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme et avec l'article 22 de la Constitution, par les articles 148, 153 et 163 de la loi du 5 février 2016, qui insèrent de nouvelles dispositions dans la loi du 17 mai 2006 « relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d'exécution de la peine ».