Bij de bespreking van het wetsontwerp dat tot de in het geding zijnde bepaling heeft geleid, werd erkend dat « bij het in aanmerking nemen van de bestaansmiddelen, die bepalend zijn voor de toekenning van de inkomensgarantie, [.] het niet gemakkelijk uit te maken [is] of er nog andere inkomsten zijn dan het beroeps- of vervangingsinkomen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-0934/003, p. 17).
Lors de la discussion du projet de loi qui a conduit à la disposition en cause, il a été reconnu que « dans la prise en considération des ressources, qui conditionnent l'octroi de la garantie de [revenus], il n'est en effet pas aisé de déterminer l'existence d'autres revenus que les revenus professionnels ou de remplacement » (Doc. parl., Chambre, 2000-2001, DOC 50-0934/003, p. 17).