Het volstaat dus niet dat de Verdragsluitende Staten het beginsel van de gelijke behandeling van nationale en interlandelijke adopties naleven, het minimum waarin is voorzien in artikel 21, c, van het VRK, krachtens welk de Staten die partij zijn moeten « verzekeren dat voor het kind dat interlandelijk wordt geadopteerd waarborgen en normen gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke bestaan bij adoptie in het eigen land ».
Il ne suffirait donc pas que les États contractants observent le principe de l'égalité de traitement entre les adoptions nationales et internationales, comme étant le minimum prévu par l'article 21, alinéa c, CDE, en vertu duquel les États parties sont tenus de « veiller, en cas d'adoption à l'étranger, à ce que l'enfant ait le bénéfice de garanties et de normes équivalant à celles existant en cas d'adoption nationale ».