Uit de combinatie van de voormelde artikelen 4 en 88 vloeit voort dat de werknemer die zich op het bestaan van een arbeidsovereenkomst van handelsvertegenwoordiger beroept om een uitwinningsvergoeding te vorderen, moet bewijzen dat de handelsvertegenwoordiging, dit is het opsporen en bezoeken van cliënteel met het oog op het onderhandelen over en het sluiten van zaken, het voornaamste voorwerp van zijn overeenkomst uitmaakt.
Il ressort de la lecture conjointe des articles 4 et 88 précités que le travailleur qui invoque l'existence d'un contrat de travail de représentant de commerce dans le but de réclamer une indemnité d'éviction doit prouver que la représentation commerciale, à savoir la prospection et la visite de clientèle en vue de la négociation ou de la conclusion d'affaires, constitue l'objet principal de son contrat.