54. is verheugd over het feit da
t het door de derde onderzoekskamer van het ICC tegen Jean Pierre Bemba uitgevaardigde aanhoudingsbevel op 3 juli 2008 door België ten uitvoer is gelegd; stelt evenwel met grote bezorgdheid vast dat acht aanhoudingsbevelen die door het ICC onder meer tegen vier vooraanstaande leiders van het Verzetsleger van de Heer (LRA) in Oeganda, tegen Bosco Ntaganda in de Democratische Republiek Congo en tegen Ahmad Harun, Ali Kushayb en de Soedanese president Omar Hassan Ahmad al-Bashir in Soedan zijn uitgevaardigd, nog niet ten uitvoer zijn gelegd; betreurt dat Soedan tot dusver heeft nagelaten en geweigerd de ver
...[+++]dachten te arresteren en over te dragen aan het ICC, in vortdurend verzuim van zijn verplichtingen ingevolge resolutie 1593 (2005) van de VN-Veiligheidsraad; constateert dat de eerste onderzoekskamer van het ICC de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op 2 mei 2010 op de hoogte heeft gebracht van het gebrek aan medewerking door de Republiek Soedan in de zaak tegen Harun en Kushayb; uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat twee staten die partij zijn bij het Statuut van Rome, namelijk Tsjaad en Kenia, president Omar al-Bashir onlangs hebben uitgenodigd en op hun grondgebied hebben verwelkomd en het tegen hem uitgevaardigde aanhoudingsbevel niet ten uitvoer hebben gelegd, ondanks het feit dat zij krachtens het Statuut verplicht waren hem aan te houden; vraagt te blijven zoeken naar voortvluchtige aangeklaagden in Kroatië , en wijst erop dat de EU en het ICC ertoe zouden kunnen bijdragen dat onderzoeken worden ingesteld naar mogelijke oorlogsmisdaden in Sri Lanka en de Democratische Republiek Congo; 54. salue l'exécution par
la Belgique du mandat d'arrêt délivré le 3 juillet 2008 à l'encontre de Jean-Pierre Bemba par la chambre préliminaire III de la CPI, note cependant avec une vive inquiétude que huit mandats d'arrêt émis par la Cour contre quatre hauts dirigeants de l'Armée de résistance du Seigneur (LRA) en Ouganda, ainsi que contre Bosco Ntaganda en RDC, Ahmed Haroun, Ali Kusheib et le président Omar Hassan Ahmed el-Béchir au Soudan n'ont pas encore été exécutés; déplore le refus persistant du Soudan d'arrêter ces suspects et de les déférer à la CPI, au mépris de l'obligation que lui impose la résolution 1593 (2005) du Conseil
...[+++] de sécurité des Nations unies; constate que, le 26 mai 2010, la chambre préliminaire I de la Cour a informé le Conseil de sécurité des Nations unies du manque de coopération de la République du Soudan dans l’affaire ouverte à l’encontre d’Ahmed Haroun et d’Ali Kusheib; exprime ses vives préoccupations face au fait que deux États parties au Statut de Rome, le Tchad et le Kenya, ont récemment invité et accueilli le président Omar el-Béchir sur leur territoire et n’ont pas exécuté le mandat d’arrêt délivré contre lui, bien qu’ils y soient contraints par ledit Statut; demande que les recherches des inculpés se poursuivent en Croatie et souligne que l’Union européenne et la CPI pourraient veiller à ce que les enquêtes sur les présomptions de crimes de guerre au Sri Lanka et en République démocratique du Congo soient effectivement réalisées;