Artikel 20bis, § 1, eerste lid, van de wet betreffende de voorlopige hechtenis voldoet aan de vereisten van artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, in zoverre het het toepassingsgebied van de procedure van onmiddellijke verschijning vaststelt, waarbij het zich, enerzijds, baseert op de maatstaf van de straffen en, anderzijds, bepaalt dat de feiten op heterdaad ontdekt moeten zijn of binnen een termijn van maximum één maand vastgesteld moeten kunnen worden.
L'article 20bis, § 1, alinéa 1, de la loi relative à la détention préventive satisfait aux exigences de l'article 12, alinéa 2, de la Constitution en tant qu'il détermine le champ d'application de la procédure de comparution immédiate, d'une part, en se fondant sur l'échelle des peines, d'autre part, en disposant que les faits doivent être flagrants ou susceptibles d'être établis dans un délai d'un mois maximum.