« Schenden de artikelen 149 en 150 van het decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 1999 de artike
len 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechte
n van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en artikel 144 van de Grond
wet, in de mate dat deze bepalingen, zonder redelijke verantwoording, bepalen dat een onderscheid wordt gemaakt tussen
...[+++]de beklaagden tegen wie het herstel gevorderd wordt in de oorspronkelijke toestand na een begaan bouwmisdrijf, waaromtrent de strafrechter geen bevoegdheid bezit om over de opportuniteit van die herstelvordering te oordelen dan wanneer de strafrechter deze bevoegdheid wel heeft indien een burgerlijke partij in het geding aanwezig is ?« Les articles 149 et 150 du décret du Parlement flamand du 18 mai 1999 violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution, lus ou non en combinaison avec l'article 6.1 de la Convention européenne des droits de l'homme du 4 novembre 1950 et avec l'article 144 de la Constitution, en tant qu'ils établissent une distinction, sans justification raisonnable, entre les prévenus auxquels il est demandé de procéder à une remise en état après qu'
une infraction en matière d'urbanisme a été commise, hypothèse dans laquelle le juge répressif est sans compétence pour juger de l'opportunité de la demande de remise en état, alors que le juge répressi
...[+++]f est compétent pour ce faire lorsqu'une partie civile est présente à la cause ?