Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van de twee in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.3, c), van het Europ
ees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de lasthebber ad hoc, die door de strafrechter is aangewezen zodra er een belangenconflict bestaat, het financieel in gebreke blijven van de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt, moet dragen, zonder dat de erelonen van de « lasthebber ad hoc, meestal een advoca
at », kunnen worden opgenomen in de gerechtskoste ...[+++]n in strafzaken, zodat, « in het geval waarin de vertegenwoordigde rechtspersoon wegens zijn faillissement of zijn insolvabiliteit in gebreke blijft, de aangewezen advocaat, tenzij hij het verleende mandaat stelselmatig weigert, het risico loopt geen billijke vergoeding van zijn prestaties te verkrijgen, terwijl hij, in alle gevallen waarin een advocaat door een rechter wordt aangewezen, in beginsel het recht heeft een vergoeding van zijn prestaties te eisen ».La Cour est interrogée sur la compatibilité des deux dispositions en cause avec les articles 10, 11 et 23 de la Constitution, combinés avec l'article 6.3, c), de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce que le mandataire ad hoc, désigné par le juge pénal dès l'instant où il existe un conflit d'intérêts, doit supporter la défaillance financière de la personne morale qu'il représente, sans que les honoraires du « mandataire a
d hoc, généralement avocat », puissent être inclus dans les frais de justice répressive, de sorte que « l'avocat désigné, sauf à décliner systématiquement le mandat conféré, risque, en cas de défaillance d
...[+++]e la personne morale représentée en raison de sa faillite ou de son insolvabilité, de ne pas obtenir une rémunération équitable de ses prestations alors que dans toutes les hypothèses où un avocat est désigné par un juge, il est en droit, en principe, de revendiquer une indemnisation de ses prestations ».