Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 4 januari 2016 in zake Marie-Rose D'Haeyer tegen Vincent Lefevre, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 januari 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Geven de artikelen 827, 1017 en 1022 van het Gerechtel
ijk Wetboek, al dan niet afzonderlijk gelezen, geen aanleiding tot disc
riminatie tussen de partij die ten gronde in het ongelijk is gesteld en di
...[+++]e recht heeft, indien zij erom verzoekt en mits zij voldoet aan de voorwaarden daartoe, op een vermindering of een ontstentenis van betaling van een rechtsplegingsvergoeding (in geval van toepassing van artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek, gezien de hoedanigheid van de partijen) en de partij die afstand doet van het geding en die, indien wordt geopteerd voor de interpretatie volgens welke artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en het eraan verbonden koninklijk besluit niet van toepassing zijn op het geval van afstand van geding, geen aanspraak kan maken op zulk een recht, wat neerkomt op de vraag of de afstanddoende partij een partij is die, in de zin van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, al dan niet in het ongelijk is gesteld, hetgeen een al dan niet geüniformeerde regeling impliceert, naar gelang van het antwoord dat het Hof zal geven ?Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par jugement du 4 janvier 2016 en cause de Marie-Rose D'Haeyer cont
re Vincent Lefevre, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 13 janvier 2016, le T
ribunal de première instance de Namur, division Namur, a posé la question préjudicielle suivante : « Les articles 827, 1017 et 1022 du Code judiciaire, pris isolément ou non, ne créent-ils pas une disc
rimination entre la partie ...[+++] qui succombe sur le fond et qui a droit si elle le demande et à condition de se trouver dans les conditions pour ce faire à une diminution ou à une absence de payement d'une indemnité de procédure (en l'hypothèse d'une application de l'article 1017 du Code judiciaire vu la qualité des parties) et la partie qui se désiste de l'instance et qui ne peut, si l'interprétation selon laquelle l'article 1022 du Code judiciaire et l'arrêté royal y lié ne s'appliquent pas à l'hypothèse du désistement est retenue, revendiquer pareil droit, ce qui revient à poser la question de savoir si la partie qui se désiste est une partie qui, au sens de l'article 1022 du Code judiciaire, succombe ou non, impliquant un régime unifié ou non, selon la réponse qu'apportera la Cour ?