De rechter oordeelde immers dat « de vordering tot terugvordering van de gemeenschappelijke lasten die gepaard gaan met het beheer van een gebouw verjaart door verloop van dertig jaar » en dat « de wetgever, hoewel het periodieke karakter een beoordelingscriterium van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek is, de vijfjarige verjaringstermijn uitsluitend heeft willen toepassenop de schuldvorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen die het karakter van een inkomen hebben, door schuldvorderingen van kapitaal of de periodieke uitkeringen met het karakter van een gedeelte van het kapitaal uit te sluiten ».
En effet, selon lui, « l'action en récupération des charges communes inhérentes à la gestion d'un immeuble se prescrit par trente ans » et que « si le caractère de périodicité est un critère d'appréciation de l'article 2277 du code civil, le législateur a entendu appliquer la prescription quinquennale uniquement aux créances portant sur des prestations périodiques ayant le caractère de revenu, en éliminant des créances de capital ou les prestations périodiques ayant le caractère de fraction de capital ».