«
Houdt de niet-vrijstelling van de gebouwen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers di
e noodzakelijk zijn voor of inherent verbonden zijn met de werkzaamheden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, een schending in van het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, daar waar de Kamer van Volksvertegenwoordi
gers niet en andere openbare diensten wél op grond van artikel 4, § 3, van de ordonnantie [van het Brusselse Hoofdste
...[+++]delijke Gewest] van 23 juli 1992 betreffende de gewestbelasting ten laste van bezetters van bebouwde eigendommen en houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen, zijn vrijgesteld ?
« La non-exonération des immeubles de la Chambre des représentants qui sont nécessaires ou sont intrinsèquement liés aux activités de la Chambre des représentants constitue-t-elle une violation du principe d'égalité contenu dans les articles 10 et 11 de la Constitution, étant donné que, sur la base de l'article 4, § 3, de l'ordonnance [de la Région de Bruxelles-Capitale] du 23 juillet 1992 relative à la taxe régionale à charge des occupants d'immeubles bâtis et de titulaires de droits réels sur certains immeubles, la Chambre des représentants n'est pas exonérée alors que d'autres services publics sont exonérés ?