« Voor de beoefenaar van vrije beroepen werd in het bijzonder de waardigheid, het hoogintellectuele karakter en het grote aanzien van de professie onverenigbaar geacht met het arbeidscontract » (2).
« Pour le praticien d'une profession libérale, notamment la dignité, le caractère hautement intellectuel et le prestige considérable de la profession étaient jugés incompatibles avec le contrat de travail » (2).