D
e verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de berekening van de superheffing de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt « doordat ten laste van de exploitant van een landbouw- of veeteelt
inrichting, die een nutriëntenhalte overschrijdt dat lager is dan 300 kg difosforp
entoxide of aan wie geen nutriëntenhalte werd toegekend, een superheffing (SH1) wordt opgelegd die berekend is op de volledige productie dierlijk
...[+++] mest uitgedrukt in stikstof en difosforpentoxide, terwijl voor de producenten wiens productie 300 kg difosforpentoxide niet overschrijdt, een volledige vrijstelling geldt ».
Le juge a quo demande à la Cour si le calcul de la « redevance complémentaire » viole les articles 10, 11 et 172 de la Constitution « en ce que l'exploitant d'un élevage de bétail ou d'une exploitation agricole dont la teneur en nutriments dépasse 300 kg d'anhydride phosphorique ou auquel il n'a pas été attribué de teneur en nutriments se voit imposer une redevance complémentaire (SH1) calculée sur la production totale d'effluents d'élevage exprimée en azote et en anhydride phosphorique, alors que les producteurs dont la production ne dépasse pas 300 kg d'anhydride phosphorique bénéficient d'une exonération totale ».