Vooreerst achtte het Arbitragehof in zijn arresten van 1 december 1994 en van 2 maart 1995 dit verschil in rechtsmiddelen slechts strijdig met het gelijkheidsbeginsel voor zover het gaat om het opwerpen van onregelmatigheden begaan tijdens het vooronderzoek.
Tout d'abord, la Cour d'arbitrage a estimé, dans ses arrêts des 1 décembre 1994 et 2 mars 1995, que cette différence dans les moyens de droit n'était contraire au principe d'égalité que dans la mesure où elle concernerait l'invocation même des irrégularités commises durant l'enquête préliminaire.