121. merkt op dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om „goede landbouw- en milieutoestand” te definiëren en te bepalen op welk areaal dit zal worden toegepast; uit felle kritiek op het feit dat begunstigden die vaak geen landbouwers zijn, de rechtstreekse betalingen zullen ontvangen; is van mening dat dit een onjuiste toewijzing is van middelen die zouden kunnen worden bespaard;
121. observe qu'il incombe aux États membres de déterminer en quoi consistent les «bonnes conditions agronomiques et environnementales» et à quelle surface celles-ci seront appliquées; déplore vivement que des bénéficiaires qui, dans bien des cas, ne sont pas des agriculteurs bénéficieront de paiements directs; estime qu'il s'agit là d'une affectation incorrecte de fonds qui pourraient être économisés;