Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat de wetgever, door bij de in het geding zijnde artikelen 246, § 2, en 504bis, § 2, van het Strafwetboek het « voorstellen » van een daarin bedoeld voordeel strafbaar te stellen, op voldoende duidelijke en rechtszekere wijze ook het « toekennen » van een dergelijk voordeel strafbaar heeft gesteld.
Il découle de ce qui précède que le législateur, en punissant, par les articles 246, § 2, et 504bis, § 2, en cause, du Code pénal, le « fait de proposer » un avantage visé par ces articles, a également, en des termes suffisamment clairs et garants de la sécurité juridique, érigé en infraction le « fait d'octroyer » un avantage.