[...] 45. Het vereiste da
t een gerechtelijke procedure niet buitensporig kostbaar is, mag door een nationale rechter derhalve niet anders worden beoordeeld al naargelang hij uitspraak doet na een procedure in eerste aanleg, een hoger beroep of een tweede hoger beroep » (HvJ, 11 april 2013, C-260/11, Edwards e.a., punten 38-42 en 45). Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie dient te worden afgeleid dat de controle of bepaalde kosten al dan niet buitensporig zijn niet louter subjectief mag zijn, dat het bevoegde rechtscollege rekening dient te houden met de economische situatie van de betrokkene, en rekening kan houden met de redelijke
...[+++] kans van slagen van de verzoeker, het belang dat voor de verzoeker en voor de bescherming van het milieu op het spel staat, de complexiteit van het toepasselijke recht en van de toepasselijke procedure en het eventueel roekeloze karakter van de verschillende beroepsstadia (HvJ, 11 april 2013, C-260/11, Edwards e.a., punten 38-42 en 45; 13 februari 2014, C-530/11, Commissie t. Verenigd Koninkrijk, punten 46-51).Il ressort de la jurisprudence de la Cour de justice que le contrôle du caractère excessif ou non de certains coûts ne peut être purement subjectif, que la juridiction compétente doit tenir compte de la situation économique de l'intéressé, et qu'elle peut tenir compte des chances raisonnables de succès du requérant, de l'importance de l'enjeu pour le requérant et pour la protection de l'environnement, de la complexit
é du droit et de la procédure applicables, ainsi que du caractère éventuellement téméraire du recours à ses différents stades (CJUE, 11 avril 2013, C-260/11, Edwards e.a., points 38-42 et 45; 13 février 2014, C-530/11, Commi
...[+++]ssion c. Royaume-Uni, points 46-51).