De verwijzende rechters vragen het Hof of de artikelen 6 en 8 van de wet van 4 mei 1999 houdende fiscale en andere bepalingen, waarbij een artikel 393bis in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt ingevoegd, dat in werking treedt vanaf het aanslagjaar 2000, bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat ze een verschil in behandeling in het leven roepen tussen feitelijk gescheiden echtgenoten op wier goederen de aanslag, gevestigd op naam van de andere echtgenoot, wordt ingevorderd, naargelang die belasting betrekking heeft op de aanslagjaren 1999 en vorige, dan wel 2000 en volgende.
Les juges a quo demandent à la Cour si les articles 6 et 8 de la loi du 4 mai 1999 portant des dispositions fiscales et autres, insérant dans le Code des impôts sur les revenus 1992 un article 393bis qui entre en vigueur à partir de l'exercice d'imposition 2000, sont compatibles avec les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce qu'ils créent une différence de traitement entre les conjoints séparés de fait sur les biens desquels l'imposition établie au nom de l'autre conjoint est mise en recouvrement, selon que cet impôt a trait aux exercices d'imposition 1999 et précédents ou aux exercices 2000 et suivants.