Volgens de verzoekende partijen zouden artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 december 1996, bekrachtigd bij artikel 11, 2°, van de wet van 13 juni 1997, en artikel 12 van die wet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aangezien zij « een ontoelaatbare inmenging van de wetgevende macht in de rechtsbedeling [vormen] met als doel invloed uit te oefenen op de gerechtelijke ontknoping van de geschillen waarin de Rijksdienst voor Pensioenen is betrokken »; voor de verzoekende partijen vormen de in het geding zijnde bepalingen aldus een « aantasting van d
e beginselen van de scheiding ...[+++] der machten, van de gelijkheid van de burgers voor de hoven en rechtbanken, van de rechtszekerheid afgeleid uit de voorzienbaarheid van de rechtsregels en van de wapengelijkheid die tussen de partijen bij een proces moeten bestaan ».Selon les parties requérantes, l'article 2 de l'arrêté royal du 16 décembre 1996, confirmé par l'article 11, 2°, de la loi du 13 juin 1997, et l'article 12 de cette loi violeraient les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec les articles 6.1 et 14 de la Convention européenne des droits de l'homme, dès lors qu'« ils constituent une ingérence intolérable du pouvoir législatif dans l'administration de la justice, dans le but d'influer sur le dénouement judiciaire des litiges dans lesquels l'O.N.P. [l'Office national des pensions] est partie »; pour les parties requérantes, les di
spositions en cause portent ainsi « atteinte aux
...[+++]principes de la séparation des pouvoirs, de l'égalité des citoyens devant les Cours et tribunaux, de la sécurité juridique déduite de la prévisibilité des règles de droit et de l'égalité des armes devant exister entre les parties à un procès ».