iii) ten minste zes maanden zijn verstreken sedert de laatste uitbraak van mond- en klauwzeer of sedert de voltooiing van de noodvaccinatie, indien dat later was, en volgens de overeenkomstig artikel 70, lid 3, vastgestelde richtsnoeren heeft een serologisch onderzoek op basis van de opsporing van antilichamen tegen niet-structurele proteïnen van het mond- en klauwzeervirus aangetoond dat gevaccineerde dieren vrij zijn van besmetting.
iii) une période minimale de six mois s'est écoulée depuis la dernière apparition d'un foyer de fièvre aphteuse ou la fin de la vaccination d'urgence, si celle-ci est intervenue plus tard, et une enquête sérologique fondée sur la détection des anticorps antiprotéines non structurelles du virus aphteux a démontré l'absence d'infection chez les animaux vaccinés, conformément aux lignes directrices établies en application de l'article 70, paragraphe 3.