Art. 4. Rechtshulp wordt geweigerd wanneer : 1° de feiten kennelijk geen verband houden met de uitoefening van de functies; 2° kennelijk blijkt dat de in artikel 1 bedoelde persoon bedrog heeft gepleegd of een zware fout heeft begaan, of dat hij, als slachtoffer, van meet af aan en zonder gegronde redenen de in artikel 216ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde strafbemiddeling heeft geweigerd.
Art. 4. L'assistance en justice est refusée lorsque : 1° les faits ne présentent manifestement aucun lien avec l'exercice des fonctions; 2° il est manifeste que la personne visée à l'article 1 a commis un dol ou une faute lourde ou qu'il a, en tant que victime, refusé d'emblée et sans motifs fondés la médiation pénale visée à l'article 216ter, § 1 , alinéa 1 , du Code d'instruction criminelle.