Uit deze doctrine volgt dat de verdediging van de immuniteit alleen kan worden toegepast in gevallen waarin de immuniteit van een lid, zoals deze voortvloeit uit het nationaal recht van de staat van herkomst van het lid, in het gedrang komt (met name door een handeling van de politie of de gerechtelijke autoriteiten van de staat van herkomst van het lid) en er geen verzoek om opheffing van de immuniteit van het lid is ingediend.
Il résulte de cette jurisprudence que la défense de l’immunité ne se conçoit que dans l’hypothèse où, en l’absence de demande de levée de l’immunité d’un député, l’immunité, telle qu’elle résulte des dispositions du droit national de l’État membre d’origine du député au Parlement, est compromise (notamment, par l’action des autorités de police ou des autorités juridictionnelles de l’État membre d’origine dudit député).