23. Paragraaf 2 nodigt de Staten die partij zijn bij het Verdrag uit de bevoegdheid van hun nationale rechtbanken uit te breiden ingeval het misdrijf werd gepleegd door een staatloze persoon die zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft in deze Staat, of, indien op het tijdstip van het plegen van het misdrijf, een onderdaan van deze Staat wordt vastgehouden, bedreigd, verwond of gedood, of, indien het misdrijf wordt gepleegd met de bedoeling deze Staat te dwingen een handeling te stellen of zich van een handeling te onthouden.
23. Le paragraphe 2 invite tout État Partie à la Convention à étendre la compétence de ses tribunaux nationaux pour les cas suivants : lorsque l'infraction a été commise par une personne apatride qui a sa résidence habituelle dans cet État, lorsqu'au moment de la perpétration de l'infraction, un ressortissant de cet État a été retenu, menacé, blessé ou tué ou lorsque l'infraction a été commise dans le but de contraindre cet État à accomplir un acte quelconque ou à s'en abstenir.