Dit advies stelt dat « videobewaking die wordt uitgevoerd op grond van openbare veiligheid, of voor het opsporen, voorkom
en en beheersen van strafbare feiten, toch in overeenstemming moet zijn met het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat er specifieke bepalingen voor moeten bestaan die algemeen bekend zijn, en dat zij in verhouding moet staan tot het voorkomen van concrete gevaren en specifieke strafbare
feiten — bijvoorbeeld in gebouwen die aan dergelijke gevaren zijn blootgesteld, of in verband met publieke e
...[+++]venementen die waarschijnlijk tot dergelijke strafbare feiten kunnen leiden (...) ».Cet avis mentionne que « la vidéosurveillance justifiée par des exigences réelles de sécurité publique ou de détection, prévention ou répression d'infractions, respecte les conditions requises par l'article 8 de la CEDH. Elle doit en outre être prévue par des dispositions spécifiques connues du public et être liée et adaptée à la prévention de dangers concrets et d'infractions spécifiques (par exemple, les lieux exposés à des risques réels ou en cas de manifestations publiques qui peuvent raisonnablement donner lieu à des actes criminels) (...) ».