1.11. Geen enkel voertuig mag worden uitgerust met verlichtingsinrichtingen die, bij ontstentenis van duidelijke bewoordingen in de desbetreffende bepalingen van de onderdeeltypegoedkeuring en tenzij uitdrukkelijk op grond van deze bepalingen toegestaan, het aanzicht geven of de indruk wekken dat het uitgestraalde licht zich over het zichtbare vlak verplaatst of verspreidt dan wel een stroboscopisch of knipperend effect hebben.
1.11. Aucun véhicule ne peut être équipé de dispositifs d’éclairage qui, en raison de l’absence d’une formulation spécifique dans les dispositions relatives à la réception par type des composants concernés et sous réserve d’être explicitement autorisés par ces dispositions, présentent ou donnent l’apparence d’un mouvement ou d’une expansion de leur lumière sur la surface apparente ou d’un effet stroboscopique ou de clignotement.