Uit de uiteenzetting van het tweede en derde middel in de beide beroepen blijkt dat h
et Hof daarin wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de artikelen 4 en 8 van het decreet van 16 juni 2006 met de artikelen 10, 11, 24, § 3, eerste zin, en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12, eerste alinea, met artikel 18, lid 1, met artikel 149, leden 1 en 2, tweede streepje, en met artikel 150, lid 2, derde streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in zoverre zij een verschil in behandeling zouden invoeren tussen t
wee categorieën van studenten ...[+++] die zich voor de eerste maal wensen in te schrijven in een inrichting van hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap teneinde er een van de cursussen te volgen bedoeld in de artikelen 3 en 7 van het decreet van 16 juni 2006 : enerzijds, de verblijvende studenten in de zin van artikel 1 van datzelfde decreet en, anderzijds, de studenten die niet als dusdanig kunnen worden aangemerkt.Il ressort des développements des deuxième et troisième moyens dans les deux recours qu'ils invitent la Cour à statuer sur la compatibilité des articles 4 et 8 du décret du 16 juin 2006 avec les articles 10, 11, 24, § 3, première phrase, et 191 de la Constitution, lus en combinaison avec l'article 12, alinéa 1, avec l'article 18, paragraphe 1, avec l'article 149, paragraphes 1 et 2, deuxième tiret, et avec l'article 150, paragraphe 2, troisième tiret, du Traité instituant la Communauté européenne, en ce qu'ils introduiraient une différence de traitement entre deux catégor
ies d'étudiants qui souhaitent s'inscrire pour la première fois dan
...[+++]s un établissement d'enseignement supérieur relevant de la Communauté française afin de suivre l'un des cursus visés aux articles 3 et 7 du décret du 16 juin 2006 : d'une part, les étudiants résidents au sens de l'article 1 du même décret et, d'autre part, les étudiants qui ne peuvent être qualifiés comme tels.