De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de gron
dwettigheid van het vroegere artikel 28, tweede lid, van de wet van 27 februari
1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, doordat, volgens de verwijzende rechter, dat artikel de bepalingen betreffende de verjaring van de terugvordering van een onverschuldigd bedrag ten laste van een gerechtigde op een tegemoetkoming voor hulp van derden volgens het oude stelsel, zoals bepaald in de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-vali
...[+++]den, van toepassing laat, waarbij volgens de verwijzende rechter dient te worden verwezen naar artikel 21, § 3, vierde lid (lees : derde lid), van de wet van 13 juni 1966 « betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden », om te dezen te besluiten tot de toepassing van de vijfjarige verjaringstermijn.Le juge a quo interroge la Cour sur la constitutionnalité de l'ancien article 28, alinéa 2, de la loi du 27 février 1987
relative aux allocations aux handicapés, en ce que, selon le juge a quo, cet article laisse d'application les dispositions relatives à la prescription d'un indu à charge d'un bénéficiaire d'allocation pour l'aide d'une tierce personne dite de l'ancien régime, telles qu'elles sont fixées par la loi du 27 juin 1969 relative à l'octroi d'allocations aux handicapés, et qu'il y a lieu, selon le juge a quo, de se référer à l'article 21, § 3, alinéa 4 (lire : alinéa 3), de la loi du 13 juin 1966 « relative à la pension de ret
...[+++]raite et de survie des ouvriers, des employés, des marins naviguant sous pavillon belge, des ouvriers mineurs et des assurés libres » pour conclure, en l'espèce, à l'application du délai de prescription quinquennal.